-
Humanities and the arts
- Historical linguistics
- Sociolinguistics
Brede sociale categorieën, zoals status, hebben altijd een cruciale rol gespeeld in taalvariatie en -verandering. Taalgebruik is echter ook gerelateerd aan het bestaan van meer lokaal gedefinieerde netwerken van mensen. Daarom is het begrip praktijkgemeenschap (CofP), d.w.z., groepen die samenkomen rond bepaalde activiteiten, recentelijk op de voorgrond getreden in de studie van taalgeschiedenis. De wisselwerking tussen lokaal onderhandelde praktijken en bredere sociale structuren is echter nog onduidelijk. Door de focus te leggen op de context van het laatmiddeleeuwse Florence, vormt mijn project de eerste poging om het framework van CofP te combineren met variationisme. Het 15de-eeuwse Florentijns werd gekenmerkt door een rijke fonologische en morfo-syntactische variatie die nog grotendeels onverklaard is vanuit een sociolinguïstisch oogpunt. Om licht te werpen op de sociale betekenis van deze variatie, analyseer ik een tot nu toe onaangesproken taalkundige bron, de Catasto van 1427, een onderzoek naar huishoudens voor belastingdoeleinden. Dit legt de taal van een groot deel van de Florentijnse bevolking vast en is rijk aan demografische informatie over schrijvers. Middels een kwantitatieve en kwalitatieve analyse bepaalt het project de rol van status, van praktijkgemeenschappen rond districten en gilden, en de wisselwerking tussen deze twee dimensies, met als doel om de kloof tussen het macro- en microniveau van ons begrip van sociolinguïstische variatie te overbruggen.