Project

Theorie en praktijk in de tekstlinguïstiek: de publieke en officiële verontschuldiging

Code
bof/baf/4y/2024/01/956
Looptijd
01-01-2024 → 31-12-2025
Financiering
Gewestelijke en gemeenschapsmiddelen: Bijzonder Onderzoeksfonds
Onderzoeksdisciplines
  • Humanities and the arts
    • Semantics
    • Text linguistics
    • Functional linguistics
Trefwoorden
betekenisniveaus en semantische gelaagdheid M.A.K. Halliday tekstlinguïstiek betekenis en 'sensus' congruentie - correctheid - gepastheid in teksten tekstsoort publieke verontschuldiging E. Coseriu
 
Projectomschrijving

Samenvatting: Het project onderzoekt de verdiensten en voordelen, de beperkingen en nadelen  alsook de potentiële complementariteit van twee verschillende benaderingen in het domein van de tekstlinguïstiek met betrekking tot de analyse van publieke en officiële verontschuldigingen van politici in functie.

Project: Een “publieke en officiële verontschuldiging” is een “apology by a collective entity standing to represent a group of some kind, it is enacted by an individual with enough political and moral authority to represent this group, and when it apologises for a historical wrong this act of apologising also has a symbolic and integrative function oriented both to the past and the future” (Tavuchis 1993). Het vormt een grote uitdaging om deze tekstsoort vanuit het perspectief van de tekstlinguïstiek te analyseren: een formele “publieke en officiële verontschuldiging” is een vorm van eenrichtingsverkeer en daarom niet meteen een voorbeeld van een “interactie” in termen van discours, aangezien een dergelijke tekst doorgaans zorgvuldig is ontworpen en voorbereid om haar specifieke doel te bereiken. Het project zal beginnen met een analytische vergelijking tussen twee openbare toespraken die betrekking hebben op een en hetzelfde historische feit: twee premiers (Harper en Trudeau) verontschuldigden zich voor de rol van de Canadese regering in het wegsturen van Indiase immigranten meer dan een eeuw geleden. Beide teksten gaan over dezelfde concepten: het toewijzen van schuld en het erkennen van verantwoordelijkheid. Op basis van deze vergelijking zal een empirisch kader worden gecreëerd voor de analyse van een tweede cluster van toespraken. Vanaf het eind van de jaren negentig van de vorige eeuw hebben politici officiële verontschuldigingen aangeboden voor de strategische fouten van de VN, die er niet in slaagden de genocide in Rwanda te voorkomen of te stoppen. Terwijl de Canadese toespraken zich richten op ‘agency’ (of een tekort daaraan) in termen van actieve verantwoording, worden vele politici (Clinton, Keating en Macron) in hun VN-toespraken geconfronteerd met het tegenovergestelde probleem: hoe verontschuldig je je voor het feit dat je niet actief genoeg bent geweest? Alle vijf verontschuldigingen voldoen, zij het in verschillende mate, aan de vereisten van de tekstsoort, maar ze verschillen in de manier waarop ze omgaan met kwesties als verantwoordelijkheid. Het project wil duidelijk maken hoe deze verschillen tekstueel tot uiting worden gebracht en in de concrete teksten zijn ingebed.

Vanwege het specifieke karakter van publieke en officiële verontschuldigingen zal het project de tekstsoort onderzoeken vanuit een tekstlinguïstisch perspectief in plaats van vanuit het perspectief van de interactionistische linguïstiek, discoursanalyse of linguïstische etnografie. Het project richt zich daarbij op twee theorieën die in de moderne geschiedenis van de taalwetenschap een bijzondere plaats innemen door hun complexe gelaagde benadering van betekenis en betekenisconstructie: Eugenio Coseriu's structureel-functionele benadering en Michael Halliday's systemisch-functionele benadering. Hun taaltheorieën hebben met elkaar gemeen dat ze allebei belangrijke bijdragen van de structurele taalkunde integreren, maar tegelijkertijd boven het structuralisme uitstijgen door omvattende functionele benaderingen te ontwikkelen die zich richten op de interactie tussen de verschillende lagen van taal, taalgebruik en teksten. Daartoe stellen zowel Coseriu als Halliday drie betekenisniveaus voor, weliswaar gebaseerd op verschillende assumpties en met deels verschillende doelstellingen.

Coseriu maakt het onderscheid tussen het universele niveau van designatie, het idiomatische niveau van taalspecifieke betekenis (‘signifié’) en het expressieve niveau van tekstbetekenis. Hoewel de drie niveaus altijd op elkaar inwerken in de creatie en receptie van teksten, vormen ze toch relatief autonome semantische niveaus. Volgens Coseriu moeten ze dienovereenkomstig worden geanalyseerd, temeer omdat ze overeenkomen met drie verschillende linguïstische oordelen van taalgebruikers: congruentie, correctheid en gepastheid. Met betrekking tot tekstanalyse stelde Coseriu bovendien een uitgebreide matrix voor van situationele, culturele en contextuele settings (‘Umfelder’), die het functioneren van formele verontschuldigingen vanuit een hermeneutisch perspectief kan verhelderen. Op zijn beurt maakt het systemisch-functionele kader van Halliday een gedetailleerde syntactisch-semantische analyse van verontschuldigingen mogelijk. Taal is voor Halliday in de eerste plaats een ‘betekenispotentieel’, dat de werkelijkheid organiseert en construeert in drie verschillende betekenisniveaus of -domeinen. Interpersoonlijke betekenis verwijst naar hoe een zin functioneert in termen van interactie tussen zender en ontvanger. Tekstuele betekenis heeft betrekking op hoe zinnen coherent zijn georganiseerd binnen een discours of tekst. Ideationele betekenis betreft de wijze waarop een zin binnen zijn eigen grenzen functioneert als een representatie van ervaring en werkelijkheid. Voor Halliday werken deze drie niveaus gelijktijdig op elkaar in, omdat taal inherent multifunctioneel is: als we spreken, instantiëren we sociale relaties, organiseren we ons taalgebruik op een coherente manier en drukken we onze perceptie van de werkelijkheid uit. Het project zal verrekken van de ideationele betekenis en van daaruit bottom-up te werk gaan: beginnend met de analyse van linguïstische structuren en hun ideationele betekenissen om vervolgens over te gaan tot tekstuele en interpersoonlijke betekenissen. Op deze manier zal de corpusanalyse als uitgangspunt dienen om de beide analysekaders met elkaar te vergelijken. Coseriu pleit, in tegenstelling tot Halliday, voor een tekstanalyse waarbij de tekst als een relatief autonoom geheel moet worden beschouwd. De analyse moet daarom ook top-down plaatsvinden, op basis van vier 'settings' die de omstandigheden specificeren waarin elke vorm van tekstproductie plaatsvindt: de situatie van de tekst, zijn linguïstische, culturele en sociale 'regio', de context(en) en het ‘universum van het discours’.

De betekenisniveaus die Coseriu en Halliday postuleren, vertonen niet alleen complexe onderlinge relaties, maar het ontrafelen van de gelijkenissen, overeenkomsten en verschillen tussen de beide analysekaders belooft ons begrip van betekenisconstructie in teksten te verdiepen. In de mate dat de Coseriaanse en Hallidayaanse benaderingen in verschillende opzichten vergelijkbaar zijn (met gelijkaardige niveaus van analyse met betrekking tot betekenis en de aandacht voor de interactie tussen het taalspecifieke, het algemene en het universele) en verschillend (met bottom-up of top-down benaderingen van betekenisconstructie in teksten), lijken ze zeer complementair te zijn: elkeen belicht specifieke aspecten en kenmerken van teksten die het andere perspectief niet, of minder, expliciet behandelt. Tegelijkertijd kunnen de beide benaderingen elkaar verhelderen. Een kritische analyse van de beide benaderingen om hun relatieve compatibiliteit vast te stellen met het oog op een nieuwe synthese, is daarom van groot belang voor de algemene theorie van de tekstlinguïstiek.