Project

Identificatie en specificatie van het risicoprofiel voor 'hamstring strain injury' bij de voetbalspeler

Code
178GE0513
Looptijd
01-01-2013 → 31-12-2016
Financiering
Gewestelijke en gemeenschapsmiddelen: IWT/VLAIO
Mandaathouder
Onderzoeksdisciplines
  • Medical and health sciences
    • Orthopaedics
    • Orthopaedics
    • Human movement and sports sciences
    • Rehabilitation sciences
    • Orthopaedics
Trefwoorden
hamstring strain injury onderzoek krachtkoppelingen
 
Projectomschrijving

De onderzoeksactiviteiten binnen dit doctoraal proefschrift, namen het intrinsiek risicoprofiel voor het oplopen van hamstringblessures onder de loep binnen een homogene steekproef van mannelijke voetbalspelers. Voormalig wetenschappelijk onderzoek leverde reeds aanzienlijke inspanningen in een poging het intrinsiek risico op het oplopen van een hamstringblessure te ontrafelen. Echter, gezien we moeten vaststellen dat dit type sportblessure tot op de dag van vandaag het frequentst voorkomt in het mannelijke voetbalcircuit, kan gesteld worden dat de therapeutische en preventieve maatregelen wat betreft hamstringblessure-management ontoereikend zijn de dag van vandaag. Omdat hamstringblessures naast hoge incidentiecijfers ook zeer frequent recidiveren en daar ze zodoende een zeer nefaste invloed hebben op het prestatievermogen en psychosociaal welbevinden van de voetbalspeler, en niet in het minst de sociale gezondheidskas of de portefeuille van de club/speler, had dit doctoraatsproject tot hoofddoel het intrinsiek risicoprofiel diepgaander te gaan identificeren en te definiëren.

Het eerste hoofdstuk bespreekt de resultaten van een retro- en een prospectieve studie, waarin het mogelijke verband tussen de intramusculaire spierfunctie (coördinatie) en het hamstringblessurerisico onderzocht werd. Beide studies toonden aan dat het kwantitatieve samenwerkingsverband tussen de biarticulaire spierbuiken, in het bijzonder de Biceps Femoris (BF) en de Semitendinosus (ST), een significante invloed heeft op de hamstringblessurepredispositie. Het hamstringblessurerisico bleek veel groter te zijn voor spelers die tijdens de ‘prone leg curling’ oefening een relatieve activatietoename in de BF vertoonden, en een relatieve activatieafname in de ST, wanneer deze activiteit vergeleken werd met hun gepaarde controles. Naar analogie met hetgeen de intramusculaire verschillen in spierstructuur tussen BF en ST suggereren, hebben beide, anatomisch zeer nauw verbonden spieren, verschillende functionele doeleinden en lijkt het risico op een spierblessure groter te zijn wanneer de functioneel anatomische taakdifferentiatie niet gerespecteerd wordt.

In hoofdstuk 2 namen we afstand van de hamstrings als geïsoleerde functionele eenheid en werd onderzocht in welke mate de kwaliteit van neuromusculaire coördinatie tussen de verschillende spieren van de posterieure keten (lumbale erector spinae, gluteus maximus en hamstrings) in verband gebracht kan worden met hamstringblessuregevoeligheid. In dit verband werd de activatiesequentie in de posterieure musculaire keten tijdens de ‘Prone Hip Extension’ test (PHE) in kaart gebracht. Na het doorlopen van de onderzoeksactiviteiten in het eerste hoofdstuk, werd in functie van verdere risicodetectie, voor dit PHE protocol gekozen, om te verifiëren of naast de intramusculaire coördinatie, mogelijks ook intermusculaire coördinatie karakteristieken van belang zijn binnen risicodetectie (en zo ook blessurepreventie). Daar de synergie tussen bovenvermelde posterieure ketenspieren van cruciaal belang is tijdens functionele activiteit, werd de activatie volgorde bestudeerd in functie van prospectieve letselgevoeligheid. Voorgaand onderzoek aangaande de rekruteringsvolgorde tijdens de PHE, vertrok vanuit de veronderstelling dat laattijdige activatie van de gluteus maximus (ten opzichte van het solliciteren van de lumbale musculatuur en de hamstrings), nefast en mogelijks schadelijk zou zijn voor de lage rug en de sacro-iliacale gewrichten, daar hierdoor onvoldoende stabiliteit zou kunnen worden gevrijwaard bij disto-proximale krachtoverdracht. In hoofdstuk 2 werd gekeken naar de activatiesequentie in posterieure keten in functie van hamstring blessurepredispositie. Onze studieresultaten toonden aan dat de spelers die een hamstringblessure opliepen tijdens de prospectieve opvolgperiode, een significante laattijdigheid in hamstringactivatie vertoonden tijdens de PHE, in vergelijking met de gezonde controles. Op basis van deze bevindingen werd in dit hoofdstuk geconcludeerd dat de kwaliteit van intermusculaire coördinatie binnen de posterieure keten en in het bijzonder, de (relatieve) timing van hamstring spierrekrutering tijdens de PHE test, een belangrijke determinant is binnen het intrinsiek hamstring blessure risicoprofiel. In lijn met het belang van intramusculair functioneren binnen de hamstring eenheid zoals aangetoond in het eerste hoofdstuk, wijzen de resultaten in hoofdstuk 2 op het belang van neuromusculaire coördinatie, echter dit keer op intermusculair niveau. In dit verband blijkt dus dat zowel het exacte samenspel tussen BF en ST, als ook de timing van hun rekrutering ten opzichte van hun proximale synergisten een prominente rol spelen in het belang van veilige en efficiënte hamstringfunctie . Het predominante letselmechanisme indachtig (terminale zwaaifase tijdens de sprint) lijkt het inderdaad heel plausibel dat de efficiëntie van de excentrische hamstring contractie (tijdens respectievelijke fase) in belangrijke mate afhangt van de kwaliteit van intra- en intermusculaire coördinatie, zowel wat hoeveelheid spieractiviteit als timing van spierrekrutering betreft: Wanneer de ST onvoldoende activiteit vertoont tijdens de zwaaifase, zal de BF dit moeten opvangen. Indien dit dan ook nog eens te traag gebeurt, worden deze spieren mogelijks excessief op lengte gebracht tijdens de explosieve voorste zwaaifase waardoor het risico op verrekking of ruptuur uiteraard aanzienlijk groter wordt. 

In hoofdstuk 3 werd in beide prospectieve studies het belang van adequate neuromusculaire controle in de lumbo-pelvische regio onderzocht. Dit in de veronderstelling dat niet enkel intramusculaire coördinatie en synergie binnen de posterieure keten van belang zijn binnen risicodetectie (en correctie), doch ook looptechniek en neuromusculaire coördinatie karakteristieken binnen de ruimere kinetische keten. Daar loopversnellingen en sprints wel degelijk maximale inzet en samenwerking van het volledige musculoskeletaal apparaat vereisen, werd hier gekeken naar de associatie tussen spieractiviteit en kinematica van romp- en bekken tijdens maximale springt en de prospectieve hamstringblessure incidentie. De resultaten in dit hoofdstuk toonden aan een voetbalspeler een hoger hamstringblessure risico loopt, indien tijdens de zweeffase van de sprintcyclus (1) de romp- en gluteale spieren minder activiteit vertonen en (2) romp en bekken meer kinematische deviaties (minder bewegingscontrole) vertonen. Deze finale onderzoeksbevindingen tonen aan dat, willen de hamstrings degelijk gewapend zijn tegen blessure, niet enkel de (onderlinge) hoeveelheid en timing van hamstringactiviteit essentieel zijn, doch ook de functionele capaciteit van de proximaal stabiliserende musculatuur in romp- en bekken en de hieraan gekoppelde bewegingspatronen tijdens explosieve loopversnellingen.

Deze doctorale dissertatie had tot doel bij te dragen aan het verrijken van de inzichten in het intrinsiek hamstringblessurerisico. In dit verband kon worden aangetoond dat de efficiëntie en veiligheid waarmee de hamstrings functioneren tijdens loopactiviteiten meer dan waarschijnlijk sterk afhankelijk is van de kwaliteit van neuromusculaire controle (1) binnen de hamstring eenheid, (2) tussen de synergisten van de posterieure keten en (3) binnen de proximaal stabiliserende musculaire eenheid van romp en bekken. Als en slechts als de krachtenkoppels binnen de gehele kinetische keten degelijk gebundeld worden (intra- en intermusculair), kunnen de hamstrings aanspraak maken op een succesvol seizoen, vrij van blessures.