Project

Jaarverslag karakterisering in de variaties van het Engels

Acroniem
ARCHIVE
Code
178LW0114
Looptijd
01-01-2014 → 20-02-2018
Financiering
Gewestelijke en gemeenschapsmiddelen: IWT/VLAIO
Mandaathouder
Onderzoeksdisciplines
  • Humanities and the arts
    • Language studies
    • Literary studies
Trefwoorden
ARCHIVE globalisering duurzaamheidsrapportering Interculturaliteit Taalkunde Taaltechnologie Communicatie
 
Projectomschrijving

Toenemende globalisering maakt recente financiële crisissen, arbeidsrechtskwesties en de druk waaronder het milieu staat steeds zichtbaarder. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat het concept ‘duurzaamheid’ is uitgegroeid van commercieel jargon naar een hoeksteen van vrijwel alle aspecten van het openbare leven. Regeringen en bedrijven voeren veranderingen door – en vinden zichzelf zelfs opnieuw uit – om ervoor te zorgen dat ze in de toekomst zullen blijven behouden wat ze nu hebben. Milieu- en sociaal bewustzijn zijn structurele elementen van een organisatie geworden en staan naast winst of verlies op de eindbalans – of vormen minstens een belangrijk deel van het bedrijfsimago. Een bedrijf dat enkel op winst uit is, is niet langer concurrentieel. Hand in hand daarmee zijn ook de verantwoordelijkheden van bedrijven verschoven. Bedrijven moeten niet enkel de belangen van hun aandeelhouders behartigen, maar ook die van alle belanghebbenden, onder andere werknemers, consumenten en de gemeenschappen rond bedrijfssites. De belangrijkste manier waarop ze die verantwoordelijkheid kenbaar kunnen maken is via het bedrijfsrapport. Dat genre is samen geëvolueerd met de hierboven beschreven verschuivingen. Ofwel omvat het jaarrapport nu ook niet-financiële informatie, zoals milieu- of sociale aspecten, ofwel geeft het bedrijf die vrij in een apart duurzaamheidsrapport. Hoewel vroege duurzaamheidsrapporten vaak meer om presentatie en retoriek gingen dan om inhoud, worden ook resultaten qua duurzaamheidsbeleid steeds belangrijker. Er is namelijk een evolutie naar meer (zelf-) regelgeving, en het wordt steeds vaker verplicht dergelijke informatie te publiceren. Er is echter een cruciaal verschil tussen financiële rapportering en duurzaamheidsrapportering, namelijk het publiek. War het financiële rapport vooral experten (zijnde aandeelhouders en analisten) aanspreekt, heeft het duurzaamheidsrapport een potentieel veel breder publiek, namelijk alle belanghebbenden bij wat het bedrijf doet. Het blijft echter een gespecialiseerd genre dat hen toeschrijft. Bedrijfsrapporten hebben de reputatie moeilijke taal te gebruiken, en soms zelfs die taal te manipuleren om de best mogelijke indruk te maken. De impact daarvan op de experten die financiële rapporten lezen is gering, maar de impact op dit bredere publiek zou erg groot kunnen zijn; die moeilijkheid is een potentieel obstakel voor die belanghebbenden die minder ervaring hebben met het genre. Dit onderzoekt peilt dan ook naar de manieren waarop en de mate waarin duurzaamheidsrapportering aangepast is aan haar bredere publiek en hoe dat het taalgebruik beïnvloedt. Op basis van de resultaten bespreken we ook hoe het dat publiek efficiënter kan aanspreken. We verkent de concepten duurzaamheid(srapportering) en leesbaarheid eerst op een theoretisch niveau, en onderzoeken het taalgebruik van duurzaamheid daarna aan de hand van vier methodes. De eerste aanpak is een overzichtsstudie van de 470 teksten, onderverdeeld in 2.75 miljoen tokens (i.e. woorden en leestekens) die we voor dit corpus hebben verzameld. Dat corpus bestaat uit Engelstalige duurzaamheidsrapporten van beursgenoteerde bedrijven en de overeenkomstige brieven aan aandeelhouders en belanghebbenden, zowel voor de duurzaamheidsrapporten en financiële rapporten. In de grootst mogelijke mate omvatten de teksten boekjaar 2012. Deze piste leert ons dat duurzaamheidsrapportering geenszins leesbaarder is dan financiële rapportering, en mogelijk zelfs minder leesbaar. Dat ontdekken we niet enkel via de ‘traditionele’ leesbaarheidsformules, maar ook door fijnmaziger de lexicosyntactische aspecten van de tekst te meten via computationele linguïstiek. Ondanks vorige studies die dat wel vaststelden voor zowel financiële als duurzaamheidsrapporten vinden we erg weinig indicaties op tekstniveau dat bedrijven zwakkere resultaten proberen te verhullen in moeilijker taalgebruik. We stellen echter wel vast dat de variëteit van het Engels waarin het rapport is geschreven een aanzienlijke impact heeft op leesbaarheid en taalgebruik. Zo bevatten Britse rapporten bijvoorbeeld minder passiefstructuren dan Amerikaanse, wat het goede begrip tussen de twee regio’s zou kunnen bemoeilijken. Als tweede piste hebben we onderzocht in welke mate de leesbaarheid van de begeleidende brief invloed heeft op de perceptie van de lezer rond het rapport en het bedrijf. We hebben een originele brief en zowel een licht als zwaar vereenvoudigde versie voorgelegd aan respondenten die wel of geen ervaring hadden met bedrijfsrapportering. Elke respondent kreeg slechts een enkele versie te zien. We stelden vast dat respondenten die het genre niet kenden positiever reageerden op de moeilijkste tekst (het origineel), maar er geen verschil in perceptie was tussen beide groepen wanneer die de vereenvoudigde versies lazen. Met andere woorden, ondanks de negatieve reputatie van bedrijfsrapportering qua moeilijk taalgebruik schijnt die moeilijkheid wel een wenselijk effect te hebben op de reacties van leken. Aangezien de vereenvoudiging de mening van respondenten met meer ervaring niet aantastte moeten bedrijven echter ook niet vrezen dat eenvoudiger taalgebruik hen geloofwaardigheid zou kosten. De derde piste heeft onderzocht in welke mate het ‘Pollyanna Effect’ – een neiging naar positief taalgebruik die sterk aanwezig is in financiële rapporten – terug te vinden is in duurzaamheidsrapporten. Voor deze deelstudie hebben we een nieuw annotatieschema voor sentiment opgesteld en het voorgelegd aan taalexperten. Dit schema had het doel om de spanning tussen verschillende thema’s in duurzaamheidsrapporten, zoals financiële en milieugerelateerde resultaten, op te vangen. We stelden vast dat ook duurzaamheidsrapporten meer positieve informatie bevatten dan een ‘gebalanceerde’ rapporteringsstijl zou insinueren. Opvallender echter was de link tussen positieve informatie en hoe het bedrijf zich als agens positioneert. Hoe beder de resultaten beschreven in de zin, zo blijkt, hoe sneller bedrijven geneigd zijn de verantwoordelijkheid aan zichzelf toe te eigenen (bijvoorbeeld door gebruik van de eerste persoon). Een laatste onderzoekspiste probeerde vast te stellen welke elementen in de taal een invloed hebben op hoe leesbaar een tekst is volgens menselijk oordeel, en in welke mate we dat oordeel kunnen benaderen via een lerend computersysteem. Dat levert een waardevolle toevoeging aan leesbaarheidsonderzoek op, omdat de traditionele aanpakken, zoals leesbaarheidsformules, relatief beperkt zijn in zowel de aspecten die ze in rekening kunnen nemen als de nuance waarmee ze een oordeel kunnen uitdrukken. Dit toont de haalbaarheid – en het nut – aan van computationele linguïstiek als hulpmiddel voor zakelijke auteurs die beter tegemoet willen komen aan de leesbaarheidsvereisten van hun steeds bredere publiek. Samenvattend kunnen we stellen dat deze studie bijdraagt aan corpuslinguïstiek door genreadaptatie van een breed scala aan technieken, waaronder een aantal uit de computationele linguïstiek, en bij uitstek lerende analysesystemen. Ze draagt bij aan onderzoek naar zakelijke communicatie door een linguïstisch onderbelicht genre te onderzoeken. Concreter heeft dit onderzoek een aantal manieren verkend waarop het taalgebruik in duurzaamheidsrapportering het genre ervan weerhoudt een optimaal geschikt communicatiemiddel naar een breed scala aan heterogene belanghebbenden te zijn. Het laatste deel van dit proefschrift stelt dan ook een aantal manieren voor om dat taalgebruik te verbeteren. Op basis van de resultaten schijnen bedrijven er potentieel erg bij te baten om een actieve, verhalende stijl te gebruiken; persoonlijke voornaamwoorden blijken ook geschikt om de lezer geboeid te houden. Uit het corpus blijkt ook dat makkelijker taalgebruik de geloofwaardigheid van het bedrijf, noch de perceptie van meer ervaren lezers schijnt te schenden. Qua schrijfproces stellen we vast dat hoewel leesbaarheidstools een belangrijk tweede perspectief kunnen bieden, de auteur nog steeds in eerste instantie moet afgaan op eigen inzicht in de taal. Qua taalgevoel blijft het menselijke inschattingsvermogen veel completer dan dat van software. Leesbaarheidsdoelwitten op basis van formules komen dat inschattingsvermogen waarschijnlijk niet ten goede, hoewel een lerend systeem al een hele verbetering kan bieden ten opzichte van die formules. Ongeacht de beschikbare hulpmiddelen blijft makkelijk leesbare tekst echter uitdagend om te schrijven.