In de Vlaamse Congoliteratuur die tussen 1945 en 1975 verscheen, spelen magische krachten, vloeken en visioenen een bepalende rol: ze geven vorm aan het verhaal en roepen diverse wereldbeelden op in de tekst. De onmogelijke fenomenen in fantastische literatuur of in science fiction hebben een soortgelijke functie, maar in tegenstelling tot deze genres, heeft het bovennatuurlijke in de Vlaamse Congoliteratuur nagenoeg altijd een religieuze inslag. Verklaringen daarvoor kunnen we vinden in de talrijke aanwezigheid van Vlaamse missionarissen in Congo, de groeiende antropologische interesse voor ‘animistische’ filosofieën en de debatten over religie in het midden van de twintigste eeuw.
De (post)koloniale context waarnaar Vlaamse Congoliteratuur verwijst, bepaalt eveneens de narratieve functies van het bovennatuurlijke. Ik ga er in dit onderzoek van uit dat de bovennatuurlijke elementen daardoor op een bijzondere manier betekenis geven aan het (post)koloniale Congo. Ze geven innerlijke conflicten, politieke en sociale spanningen aan de hand van religieuze tradities een plaats in het verhaal.
Door de verhalende functies van het bovennatuurlijke in het Vlaamse corpus te analyseren, wil ik een bijdrage leveren aan de inzichten in de (post)koloniale verbeelding van Congo. Om de soms racistische of koloniale denkbeelden in het corpus daarbij in een adequaat perspectief te zetten, zal ik de Vlaamse teksten vergelijken met literatuur van schrijvers met een Congolese achtergrond.