Project

De evenwichtsoefening van de dienstmaagd? De (re)presentatie van de Oost-Europese literaturen in Weltliteraturgeschichte en jongere ‘wereldliteratuurgeschiedenis’

Code
01P03915
Looptijd
01-10-2015 → 30-09-2018
Financiering
Gewestelijke en gemeenschapsmiddelen: Bijzonder Onderzoeksfonds
Promotor
Mandaathouder
Onderzoeksdisciplines
  • Humanities and the arts
    • Comparative literature studies
    • Early modern literature
    • Literatures in Russian
    • Medieval literature
    • Modern literature
    • Other European literatures
    • Other slavic literatures
    • Literary history
Trefwoorden
world literature studies Slavische literaturen Balkanliteraturen Oost-Europese literaturen literatuurgeschiedenis Duits Engels Frans Russisch 19e eeuw 20e eeuw Comparatief Centraal-Europa Oost-Europa West-Europa Zuid-Europa Literatuurwetenschap Geschiedenis Regiostudies
 
Projectomschrijving

In 1877 waarschuwde de Oostenrijks-Hongaarse Hugó Meltzl zijn collega's: "Zoals elke onbevooroordeelde letterkundige weet, is de moderne literatuurgeschiedenis, zoals die vandaag de dag over het algemeen wordt beoefend, niets anders dan een ancilla historiae politicae ['handmaiden van de politieke geschiedenis']". In die tijd werd Europa gedomineerd door de vijf machten van het 'Weense stelsel' (na het Congres van Wenen in 1815): Engeland, Frankrijk, Pruisen, Oostenrijk en Rusland, waarvan de respectievelijke 'nationale' talen, met uitzondering van het Russisch - de belangrijke uitzondering - toen al als de talen van de wereldliteratuur werden beschouwd (zoals ze waarschijnlijk nog steeds worden beschouwd).
De evenwichtsregeling tussen deze machten overleefde min of meer tot de Eerste Wereldoorlog, een lange periode waarin het subgenre van de Weltliteraturgeschichte of wereldliteratuurgeschiedenis ontstond. Terwijl de literatuurgeschiedenis over het 'zelf' inderdaad vaak diende om politieke claims te legitimeren, functioneerde de (wereld)literatuurgeschiedenis over de 'ander' binnen en buiten deze herculesboeken niet als zodanig. Omdat het geval van Oost-Europa noodzakelijk is om de legitimiteit te bewijzen van, of het idee te weerleggen dat historische machtsverhoudingen de belangrijkste zorg waren van de (wereld)literatuurgeschiedenis, bestudeert dit project hoe Weltliteraturgeschichten de veelal jonge literaturen van Rusland - de nieuwste supermacht, overwinnaar van Napoleon - en de ontluikende naties van de heterogene 'buffer' daartussenin: de Balkan en Oost-Centraal Europa (re)presenteerden. Niettegenstaande de soms dubieuze inleidende opmerkingen, getuigt de feitelijke behandeling van de opkomende literaire prestaties van Oost-Europa in het algemeen van respect en - zo zou men kunnen zeggen - van verlichte gastvrijheid, althans op (eurocentrisch) wereldcultureel niveau. Naast het bestuderen van de voor de hand liggende Duitse pionierswerkstukken van het subgenre (met name Scherr), houdt het project ook rekening met hun Russische tegenhangers (met name Pypin), met hun specifieke aandacht voor de literatuur van de 'broederlijke Slaven' op de Balkan en in Oost- en Midden-Europa.
De reikwijdte van de wereldliteratuurstudie van het project (cf. de betrokkenheid van Theo D'haen) maakt ook de weg vrij voor andere wereldliteratuurgerelateerde benaderingen van hoe Oost-Europese literaturen transnationaal werden en worden (her)gepresenteerd. In dit opzicht blijken concepten als "(grote vs.) kleine literatuur", en culturele transfer 'vehikels', zoals stripbewerkingen van Oost-Europese literaire klassiekers en (pseudo)vertaling, nuttige instrumenten te zijn om de evolutie van de "(markt)waarde(n)" van Oost-Europa en haar literaire erfgoed in het Westen te peilen. Een bijzonder uitdagende wereldliteratuurbenadering - weer een andere, zij het politiek incorrecte manifestatie van de evenwichtsoefening van de handmaiden - van de (voorheen) 'achterlijke' literaturen in de regio (op het kruispunt met de wetenschappelijke belangen van supervisor Ben Dhooge in het Modernisme) wordt geboden door Georgii Gachev's concept van de versnelde ontwikkeling van de Bulgaarse en bij uitbreiding ook de Balkan- en andere (Oost-Europese) literaturen. Een geredigeerde bundel (van Dhooge & De Dobbeleer; boekvoorstel aanvaard door Brill) over Gachevs over het hoofd geziene concept en de gevolgen daarvan voor de beoordeling van de zogenaamde perifere Oost-Europese (en twee andere) literatuur is in voorbereiding. In 1877 waarschuwde de Oostenrijks-Hongaarse Hugó Meltzl zijn collega's: "Zoals elke onbevooroordeelde letterkundige weet, is de moderne literatuurgeschiedenis, zoals die vandaag de dag over het algemeen wordt beoefend, niets anders dan een ancilla historiae politicae ['handmaiden van de politieke geschiedenis']". In die tijd werd Europa gedomineerd door de vijf machten van het 'Weense stelsel' (na het Congres van Wenen in 1815): Engeland, Frankrijk, Pruisen, Oostenrijk en Rusland, waarvan de respectievelijke 'nationale' talen, met uitzondering van het Russisch - de belangrijke uitzondering - toen al als de talen van de wereldliteratuur werden beschouwd (zoals ze waarschijnlijk nog steeds worden beschouwd).