Project

Impact van bosomvorming op de prevalentie van Borrelia burgdorferi sensu lato-genotypes in de schapenteek Ixodes ricunus en het risico op de ziekte van lyme

Code
178BW0413
Looptijd
01-01-2013 → 21-06-2017
Financiering
Gewestelijke en gemeenschapsmiddelen: IWT/VLAIO
Mandaathouder
Onderzoeksdisciplines
  • Agricultural and food sciences
    • Forestry sciences
Trefwoorden
ixodes ricinus ziekte van lyme besmetting risico's
 
Projectomschrijving

De toenemende incidentie van ziekten overgedragen door teken is - wereldwijd - een bron van zorgen en er is nog maar weinig kennis over en inzicht in de ruimtelijke en temporele dynamieken in de densiteit van geïnfecteerde teken. Daarom onderzochten wij de transmissiedynamieken van veel voorkomende pathogenen overgedragen door teken, met speciale aandacht voor Borrelia burgdorferi sensu lato (‘Borrelia’), en de impact van de ecologische interacties tussen teken, hun gastheren en bostypes op het risico op de ziekte van Lyme. We weten dat de samenstelling en structuur van bossen een invloed hebben op de densiteit van teken, maar de impact van verschillende bostypes op de infectiegraad van teken met Borrelia was tot dusver niet onderzocht. In verschillende regio’s in Europa worden homogene naaldbossen omgevormd naar meer natuurlijke, gemengde bossen gedomineerd door inheemse loofboomsoorten. In het kader van deze bosomvorming is onderzoek naar de impact van bostype op het risico op de ziekte van Lyme erg belangrijk.

De ‘dilutiehypothese’ werd beschreven in Noord-Amerika en stelt dat een bos met een hoge diversiteit aan tekengastheren meer gastheren bevat die inefficiënt zijn in het overdragen van Borrelia naar teken (‘dilutiegastheren’) in vergelijking met een soortenarme gastheergemeenschap, die voornamelijk bestaat uit transmissie-competente gastheren. Deze hypothese werd nog niet eerder getest in Europa, waar de verschillende soorten gastheren geassocieerd zijn met verschillende genotypes van Borrelia.

We bestudeerden vier bostypes die verschillende stadia in het proces van bosomvorming vertegenwoordigen: eiken- of dennenbestanden met of zonder goedontwikkelde struiklaag, in de Kempen (Noord-België). We focusten op Borrelia afzelii, het meest voorkomende Borrelia-genotype in patiënten met de ziekte van Lyme in West-Europa en overgedragen door kleine knaagdieren zoals muizen. We zagen geen verandering in de densiteit van teken en de infectiegraad met Borrelia tussen 2009 en 2014, wat overeenkomt met de stabiele incidentie van tekenbeten en de ziekte van Lyme in België in de laatste decennia. De variatie in densiteit van geïnfecteerde teken in de bestudeerde bossen werd voornamelijk beïnvloed door de variatie in tekendensiteit, niet door de variatie in infectiegraad. We kunnen het risico op de ziekte van Lyme hier dus voorspellen aan de hand van de tekendensiteit. De tekendensiteit was hoger in eikenbestanden, maar de infectiegraad van B. afzelii was het hoogst in dennenbestanden. De dilutiehypothese was niet geldig in de bestudeerde bossen; de densiteit van geïnfecteerde teken was niet gecorreleerd met de diversiteit aan gastheren. En hoewel de infectiegraad verschilde tussen de bostypes was de gastheerdiversiteit gelijk in de verschillende bostypes. Onze resultaten tonen dat teken de gastheren op een andere manier gebruiken in de verschillende bostypes. Larven voeden zich vaker op kleine knaagdieren in dennenbestanden terwijl ze zich in eikenbestanden vaker voeden op andere gastheren (bv. vogels), die andere genotypes dan B. afzelii overdragen.

Bossen zijn de geprefereerde habitat van I. ricinus, maar mensen kunnen ook blootgesteld worden aan teken en hun pathogenen in (sub)urbane groene ruimtes. In eekhoorns en in teken vanop egels die werden ingezameld in stedelijke gebieden vonden we verschillende veelvoorkomende pathogenen (Borrelia-genotypes, Borrelia miyamotoi, Anaplasma phagocytophilum). Het is dus mogelijk om in aanraking te komen met een teek die geïnfecteerd is met één of meerdere pathogenen in een stadspark of tuin.

Vertrouwen op het ‘dilutie-effect’ om het risico op de ziekte van Lyme te verlagen in ons studiegebied (of vergelijkbare regio’s in Europa) blijkt dus geen effectieve beheermaatregel. Een hogere diversiteit van soorten in de gastheergemeenschap kan zelfs leiden tot een hoger ziekterisico, door de hogere infectiegraad van Borrelia-genotypes die leiden tot ernstigere klinische manifestaties van de ziekte van Lyme (bv. neurologische stoornissen) dan B. afzelii, die voornamelijk huidaandoeningen veroorzaakt. Preventie van de ziekte van Lyme wordt dus beter gericht op het verlagen van de tekendensiteit en het contact tussen teken en mensen. Het risico op de ziekte van Lyme hangt immers niet enkel af van de densiteit van geïnfecteerde teken, maar wordt in belangrijke mate ook beïnvloed door de waarschijnlijkheid van het oplopen van een tekenbeet: het contact tussen mensen en teken. Het verlagen van de densiteit aan (geïnfecteerde) teken leidt slechts zelden tot een verlaagd ziekterisico. Bosbeheerders kunnen de mate van contact tussen mens en teek, en dus het ziekterisico, verlagen door de vegetatie langs de paden kort te houden (frequent maaien) en bosbezoekers gericht te sturen (gemarkeerde routes en aantrekkelijke centrale voorzieningen).